VLOTGENOTEN


In de maanden voor jouw diagnose was de pijn in je rug, je lies en je bekken steeds erger geworden. Uiteindelijk lag je voornamelijk op de bank: staan, zitten en lopen kon je in die fase haast niet. Ik zat en lag zoveel mogelijk bij je, we pakten er dekentjes bij en kopjes thee. Al gauw noemden wij die bank ons vlot. We wisten nog niet wat er met je aan de hand was, we dobberden rond tussen hoop en vrees, dat vlot voelde als een veilig heenkomen. Dat is zo gebleven, jarenlang. Het concept ‘vlot’ pasten wij ook toe in ons bed: we maakten het daar zo goed mogelijk, we hielden elkaar stevig vast terwijl het water waarop we dreven steeds woeliger werd.


Nu zit ik in een stilteruimte. Het is er fris, ik heb mijn jas aangehouden, mijn sjaal heb ik over mijn benen gelegd. Ik kijk om me heen. Ernstige gezichten, sjaals, jassen, ik ben niet de enige die zich wapent tegen de kou. We zijn een lotgenotengroepje. Ik ben er voor de tweede keer. Ik heb erover getwijfeld en ik weet het nog steeds niet helemaal. Wil ik dit wel? In een kring zitten met allemaal verdrietige mensen die ik niet ken, en dan iets met kaarsen en werkvormen en dingen delen? Toch heb ik besloten het te proberen. 

Vandaag wandelen we ergens, maar eerst zitten we dus bij elkaar in deze ruimte: een klein eenvoudig gebouwtje met een groot raam, uitzicht op een prachtig park, in de verte een oud klooster. Daar wonen al lang geen zusters meer, het is inmiddels een verzorgingstehuis voor wie krap in tijd van leven zit en ruim bij kas.


Er wordt gepraat, er zijn tranen, er wordt ook gelachen. We lopen een stukje door het bos, twee aan twee. De een is jong, de ander niet. Iemand vertelt over de paniek bij een knipperend lampje, 's ochtends in de auto, vlak voordat ze weg moet, ze zou naar yoga. En dat ze dat uiteindelijk toch zelf heeft opgelost. Iemand anders worstelt met de band met bedroefde schoonouders, en er is ook iemand die elke dag als ze thuiskomt haar overleden liefde begroet: ‘hee schat, ik ben weer thuis’.  Ik ben ook zo iemand.


Om me heen kijken en mensen zien, zo anders dan ik, en ook zo hetzelfde: ronddobberend, allemaal op hun eigen verweesde vlot, ontredderde drenkelingen na een schipbreuk. Het gedichtje dat wordt voorgelezen, vanaf een telefoon, wacht even, het moet hier ergens staan. De arm die door die van mij wordt gestoken als we over een glibberig bospaadje lopen. De warme chocomel die is meegenomen door de begeleiders, we krijgen allemaal een kopje, en als we willen is er nog meer. De ontroering die ik bij dit alles voel.

De volgende keer ga ik weer.

 

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog